Spelregels MazzelTof
Rules of the card game MazzelTof.

Benodigdheden:

  • 1 stok speelkaarten met een rood dek, inclusief 2 jokerkaarten.
  • 1 stok speelkaarten met een blauw dek, inclusief 2 jokerkaarten.
  • 1 rode pion.

MazzelTof kan gespeeld worden met 2 of 4 spelers.

 

Doel van het spel:

Het doel van het kaartspel MazzelTof is om samen met je teamgenoot de trekstapel van je team eerder weg te spelen dan je tegenstanders.

 

Start van het spel:

  • Het ene team speelt met de rode kaarten (Dames A en B), het andere team speelt met de blauwe kaarten (Heren C en D).
  • Team rood speelt tegen team blauw.
  • Alle vier de spelers krijgen elk één jokerkaart voordat het spel actief begint.
  • Beide stokken speelkaarten worden zorgvuldig geschud en elke speler draait een blinde kaart.
  • De speler met de hoogste blinde kaart begint het spel. In dit verdere voorbeeld heeft Dame A de hoogste kaart gedraaid.
  • Van de trekstapel wordt de zesde kaart van onderaf omgedraaid.
  • De overige kaarten worden opnieuw geschud en de bovenste kaart van zowel het rode als het blauwe dek worden omgedraaid en op tafel gelegd.
  • Er moet een rode (♦ of ♥) en een zwarte kaart (♠ of ♣) worden gedraaid, anders wordt er opnieuw gedraaid tot deze verschijnen.
  • Tussen de rode kaart en de zwarte kaart moet nog een kaart gedraaid worden door het team dat zojuist de hoogste kaart draaide.

 

Draaikaart:

De draaikaart mag geen jokerkaart, 10, 2 of een aas zijn. Is dit wel het geval, dan moet je opnieuw draaien tot er een andere kaart verschijnt.

 

Spelverloop:

Er liggen drie gedraaide kaarten open op tafel, bijvoorbeeld: ♦8 ♦7 ♠4.

Deze drie kaarten vormen de startkaarten van drie zogenaamde wegspeelstapels. De ♦7 kaart (middelste kaart) vormt de eerste kaart van de mix wegspeelstapel.

Er moeten een rode (♦ of ♥) en een zwarte kaart (♠ of ♣) zijn gedraaid, anders moet er opnieuw gedraaid worden tot er een rode en een zwarte kaart gedraaid worden. De middelste kaart (mix) mag zowel rood als zwart zijn.

Op de rode kaart ♦8 moet een rode ♦9 of ♥9 kaart gespeeld worden, op nummervolgorde van laag naar hoog. Hetzelfde geldt voor de zwarte stapel.

Op de middenstapel mag elke kleur gespeeld worden, zolang het maar op nummervolgorde is.

De laagste kaart is een kaart met de waarde drie en de hoogste kaart is een aas.

Alle kaarten met de waarde twee (♠2, ♥2, ♣2, ♦2) zijn ook jokerkaarten. Jokerkaarten mogen kaarten vervangen.

Op een rode stapel mogen alleen rode tweeën (♥2, ♦2) neergelegd worden en op de zwarte stapel mogen alleen zwarte tweeën (♠2, ♣2) neergelegd worden. Op de mixstapel mogen zowel de rode als de zwarte tweeën gespeeld worden.

Speler A (Dame A) die zojuist de hoogste kaart heeft gedraaid, pakt als eerste speler vijf kaarten van de trekstapel met het rode dek.

Alle spelers pakken vervolgens in hun eerste beurt vijf kaarten van de trekstapel waar ze mee spelen (rood of blauw).

Bijvoorbeeld: Speler A krijgt de volgende vijf kaarten: ♦3, ♣5, ♦boer, ♥8, joker.

Op tafel liggen de kaarten ♦8, ♦7, ♠4 waarop gespeeld kan worden. Speler A legt bijvoorbeeld ♣5 op de ♠4, zwart op zwart. De speelsoort (♠, ♥, ♣, ♦) maakt niet uit zolang de kleur maar goed is.

Speler A besluit om de jokerkaart en haar ♥8 nog niet te spelen. Speler A past door een kaart, ♦boer, die zij nog in haar hand heeft voor zich neer te leggen, dit noemen we de open kaarten.

Als haar teamgenoot aan de beurt is, mag deze ook gebruikmaken van de open kaart(en) van haar teamgenoot, in dit geval de ♦boer.

Speler A heeft na het spelen nog drie speelkaarten in haar hand, die bij haar volgende beurt weer aangevuld worden tot vijf kaarten.

Tijdens het spelen mogen alle open kaarten van een team gebruikt worden door de desbetreffende teamspelers.

Per speler mogen maximaal vijf open kaarten (paskaarten) op tafel liggen. Als je meer paskaarten krijgt dan moeten die blind (strafkaart) bij je afpakstapel gelegd worden tot je aan de laatste zes kaarten van je trekstapel begint.

Als je aan de laatste zes kaarten van je trekstapel begint, moeten de strafkaarten aan de onderkant van je trekstapel toegevoegd worden.

Na het passen van speler A is de volgende speler (speler C) aan de beurt. Deze speler pakt 5 kaarten van de blauwe dek trekstapel en mag gaan spelen of passen.

Passen is één kaart openleggen of eventueel als strafkaart wegleggen.

Je hoeft niet per se een kaart of kaarten te spelen die je zou kunnen spelen. Soms is het tactisch gezien verstandiger om een kaart niet te spelen, maar is het beter om een kaart/kaarten nog even te bewaren.

Als alle vier de spelers aan de beurt zijn geweest, moet speler A, die het spel begonnen was, eerst haar hand aanvullen met twee kaarten (tot vijf kaarten) om daarna verder te spelen.

Telkens als je aan de beurt bent, moet je de hand aanvullen met twee kaarten of tot je weer minimaal vijf kaarten hebt.

Een speler die aan de beurt is, moet zijn hand altijd aanvullen met twee kaarten zolang er genoeg speelkaarten van hun afpakstok aanwezig zijn.

Het spelen op de wegspeelstapels gaat tot en met een aas-kaart. De speler die de aas-kaart legt, haalt die stapel weg en mag daar een nieuwe stapel beginnen met iedere gewenste kaart, als het maar van dezelfde kleur is als voorheen (rood, mix of zwart).

Als je al je kaarten uit je hand wegspeelt in één beurt, mag je vijf nieuwe speelkaarten pakken.

Er mogen maar vijf open kaarten liggen per speler; een zesde kaart of nog meer moet met de beeldzijde naar beneden bij hun afpakstock gelegd worden; dit is een zogenaamde strafkaart.

Deze strafkaarten worden weer toegevoegd aan hun trekstapel als hun trekstapel bij de zesde onderste kaart is. De onderste zes kaarten en de eventuele strafkaarten moeten met de beeldzijde naar boven gedraaid worden als je daar belandt om dan te spelen.

De tegenstanders kunnen deze openliggende kaarten dan ook zien. Als je aan de zesde onderste kaarten begint, speel je die kaart of je legt die kaart in de beurt bij de open kaarten.

Je mag vanaf nu meer dan vijf open kaarten hebben. Op deze manier kan de laatste kaart van de trekstapel een uitkaart worden.

 

De tienen (10) spelen:

Als een speler één of meerdere kaarten speelt met de waarde 10, dan moet de volgende speler in principe één beurt overslaan.

De speler die een 10 speelt mag in dezelfde beurt meer aansluiten dan alleen zijn 10-kaart.

Ook een twee-kaart of een jokerkaart mag je gebruiken als zijnde een 10-kaart; ook dan moet de volgende speler een beurt overslaan.

Als een speler een beurt moet overslaan, krijgt deze een rode pion op zijn trekstapel, die daar door de tegenspeler wordt neergezet. De rode pion dient als een soort reminder op jouw trekstapel.

Alleen met een jokerkaart die je al in je hand hebt (geen tweeën) kun je de rode pion direct opheffen. Je mag niet eerst kaarten van je trekstapel pakken om te kijken of je misschien een jokerkaart krijgt. Je moet in die beurt al een jokerkaart in je hand hebben en verplicht de jokerkaart spelen, ergens geheel naar eigen keuze in die beurt.

 

Winnaar:

Als een speler de trekstapel van het team heeft weggespeeld, wint dat team [ of speler bij 2 spelers).

 

Twee spelers:

Als je het spel met twee spelers speelt, krijgt elke speler één jokerkaart voordat het spel begint, en er blijft één jokerkaart in de trekstapel zitten.

Met twee spelers krijg je zeven speelkaarten en vul je de hand telkens aan met twee nieuwe kaarten tot minimaal zeven kaarten.

Als je aan de zesde onderste kaarten begint van je trekstapel, speel je die kaart of je legt die kaart in een beurt bij je open kaarten.

Je mag vanaf nu meer dan vijf open kaarten hebben. Op deze manier kan een open kaart een uitkaart worden.